Hoe stoppen we folter?

Verschillende internationale organisaties en instellingen attenderen op de schendingen van mensenrechten in Spanje tijdens de incomunicado-detentie (1). Zij wijzen op de problematiek rondom martelingen en mishandelingen in de Spaanse staat en de straffeloosheid die de beulen genieten. Het aan de kaak stellen van deze praktijken herhaalt zich in hun rapporten en resoluties.
Samen hebben zij in december 2002 concrete maatregelen voorgesteld en aanbevelingen gedaan om uiteindelijk tot een definitieve uitbanning van marteling te komen. Vooropgesteld is dat er duidelijke politieke bereidheid moet komen van de kant van de Spaanse autoriteiten.
In dit artikel laten wij de belangrijkste aanbevelingen van internationale organisaties de revue passeren die de punten van TAT (2) ondersteunen. Hierbij pretenderen wij niet volledig, noch definitief te zijn.

Basispunten van het initiatief om folteringen uit te bannen

1. Afschaffing van incomunicado-hechtenis

TAT – Eist “opheffing van Artikel 520 bis van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel maakt het mogelijk om verdachten van lidmaatschap of ondersteuning van terroristische organisaties of gewapende bendes maximaal 5 dagen in afzonderingshechtenis te zetten, voordat ze voorgeleid worden aan de rechtercommissaris.”

De Speciale Rapporteur van de VN voor de kwestie marteling (E/CN.4/1995/34, par.926) haalt de Beginselen 15 en 18 aan van het ‘Conjunto de Principios para la Protección de todas las Personas sometidas a cualquier forma de Detención o Prisión’ (het stelsel van beginselen voor de bescherming van alle personen die aangehouden zijn of gevangen zitten). Deze geven aan dat men zelfs onder “buitengewone omstandigheden”, “de gevangene of arrestant niet langer dan een paar dagen het contact met de buitenwereld mag onthouden. En dan met name het contact met de familie of advocaat.
De rapporteur stelt aan de kaak dat “de meeste martelingen tijdens de `incomunicado’ periode van de hechtenis plaatsvinden. Deze vorm van hechtenis zou illegaal verklaard moeten worden en de personen die `incomunicado’ vastzitten, zouden onmiddellijk vrijgelaten moeten worden”.
Het Europees Comité voor de Preventie van Marteling
doet, op grond van haar regelmatige bezoeken, aanbevelingen aan de Spaanse staat. Het Comité raadt aan, om “de termijn die een persoon in bewaring bij de politie of de Guardia Civil mag doorbrengen [voorafgaand aan de voorgeleiding aan de rechter commissaris], en waarin conform art. 520, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, het contact met de buitenwereld mag worden geweigerd, wezenlijk verkort dient te worden”.
Het Comité Tegen Marteling van de VN (A/48/44, par. 430-458) herhaalt “haar bezorgdheid met betrekking tot het nut van het op grote schaal toepassen de normen van het strafprocesrecht met betrekking tot het regime van eenzame opsluiting [...]”.
Het Comité (A/53/44, par. 119-136) veroordeelt dat in de Spaanse staat “de wijdverbreide hechtenis onder eenzaam opsluitingsregime, waarbij de arrestant niet kan rekenen op de hulp van een advocaat van eigen keuze, de martelpraktijken lijkt te vergemakkelijken. Het grootste deel van de aanklachten in kwestie verwijst naar martelingen die binnen deze hechtenisperiode uitgevoerd worden.”
Er wordt benadrukt (CAT/C/Sr.311) dat “het Comité bezorgd is over de hechtenis in eenzame opsluiting in handen van de politie en dringt er bij de Spaanse regering op aan haar wetgeving op dit vlak te heroverwegen”.
Het stelt eveneens: (CAT/C/17/bijl.10), “Het bleek dat de veiligheidsorganen systematisch toestemming vragen voor eenzame opsluiting van arrestanten, die verdacht worden van politieke misdrijven en terroristische daden, en dat de rechters systematisch deze verzoeken inwilligen. Onder deze omstandigheden verliezen zowel `Habeas Corpus’ (3) als ook juridische controle hun effectiviteit”.
Tot slot raadt zij aan (A/53/44, par. 119-136) “de omstandigheden af te schaffen die toelaten dat de hechtenis in eenzame opsluiting verlengd kan worden”.

Het Comité voor de Mensenrechten van de VN (CCPR/C/79/Bijl..61) uit zijn zorgen “over de voortdurende instandhouding van een speciale wetgeving die het mogelijk maakt dat personen, die ervan verdacht worden lid te zijn van gewapende groepen, danwel ermee samen te werken, tot vijf dagen in afzondering gevangen gehouden kunnen worden”.
Het Comité adviseert de afschaffing van wetten die voorschrijven dat personen beschuldigd van terroristische acties, of verdachten van samenwerking met deze, geen eigen advocaat mogen aanwijzen”.
In de commentaren van Amnesty International over het vierde periodieke rapport van de Spaanse regering aan het Comité van Mensenrechten staat dat “in politieke gevallen, meestal personen die verdacht worden van lidmaatschap van gewapende of terroristische groepen, de wet het toestaat de arrestant 72 uur vast te houden voordat hij of zij voor een rechter wordt voorgeleid. Dit kan door een gerechtelijk besluit met nog een keer 48 uur verlengd worden. De arrestanten zijn normaal gesproken op gerechtelijk bevel in eenzame opsluiting en iedere vorm van contact met hun familie of derde personen wordt geweigerd. De juridische ondersteuning voor arrestanten in deze situatie is ernstig beperkt en de arrestanten mogen geen advocaat van eigen keuze aanwijzen maar krijgen een piketadvocaat toegewezen”. Amnesty International denkt dat “het systematische gebruik van hechtenis in eenzame opsluiting onder deze speciale wetgeving het plaatsvinden van marteling en mishandeling vergemakkelijkt. Het is zeker dat in de meeste gevallen aangifte wordt gedaan van zware mishandelingen door personen in eenzame opsluiting”.
Gezien de mogelijkheid om de tijd van eenzame opsluiting met 48 uur te verlengen en het feit dat het verzoek voor de verlenging en de toestemming door de rechter allebei “gemotiveerd” moeten zijn, kaart Amnesty International aan dat “uit een oppervlakkige analyse van de verzoeken tot verlenging van [de `gewone’] hechtenis en hechtenis in eenzame opsluiting blijkt dat ze alleen maar summiere informatie over de datum van de arrestatie, namen, adressen en burgerlijke staat bevatten. De verlenging van de periode in eenzame opsluiting wordt alleen maar “gemotiveerd” door een zin als “... wordt noodzakelijk geacht voor de complete opheldering van de misdrijven waarbij de arrestant/persoon in eenzame opsluiting betrokken zou kunnen zijn”. Dit betekent dat de toewijzing van de verlenging van de detentie in eenzame opsluiting automatisch gaat en wijst op het falen van de juridische controle. Als gevolg hiervan is de waarde van de gerechtelijke toestemming als waarborg zeer gering”.

2. Recht op contact met de buitenwereld

TAT – Eist “opheffing van Artikel 527 van het Wetboek van Strafvordering, omdat dit artikel de rechten van de verdachten beperkt. “We eisen dan ook dat het recht van familieleden van verdachten om altijd de plaats van hechtenis te kennen wordt heringevoerd. We menen dat het noodzakelijk is dat bij alle politionele en gerechtelijke verhoren de verdachte bijgestaan kan worden door een advocaat naar keuze. Elke verdachte moet bovendien het recht hebben om een afzonderlijk gesprek te hebben met zijn advocaat vóór de voorgeleiding bij de rechtercommissaris.”

Het Europees Comité voor de Preventie van Marteling eist in zijn rapporten dat “er vanaf het eerste moment van de hechtenis aan de persoon in bewaring bij de politie of de Guardia Civil het recht wordt toegekend op een gesprek onder vier ogen met een advocaat”.

Het Comité Tegen Marteling (A/48/44, par. 430-458) “herhaalde de zorgen die het geuit heeft met betrekking tot de wenselijkheid van de algemene toepassing van de normen van het strafprocesrecht betreffende [...] het recht op het aanwijzen van een advocaat van eigen keuze”.
In het rapport A/53/44 (par. 119-136) kaart het Comité aan dat “de veelvoorkomende hechtenis in eenzame opsluiting, waarbij de arrestant niet kan rekenen op een advocaat van eigen keuze, de praktijk van marteling lijkt te vergemakkelijken” en adviseert “de afschaffing van de restricties met betrekking tot het recht van de arrestanten om zelf een advocaat te kiezen, te overwegen”.

Het Comité voor Mensenrechten (CCPR/C/79/bijl.61) uit zijn bezorgheid “over de constante handhaving van de speciale wetgeving waaronder de verdachten van het toebehoren aan gewapende groepen of samenwerking met hen, […] niet het recht hebben om hun eigen advocaat benoemen”.
Amnesty International kaart de beperking van de rechtsbijstand aan, die “de rechten van de arrestanten, gegarandeerd in Artikel 14,3,c van de Internationale Conventie van Civiele en Politieke Rechten, schendt om over de tijd en de geschikte faciliteiten voor de voorbereiding van de verdediging te beschikken en, in Artikel 14,3,d, om met de advocaat van eigen keuze te overleggen over de rechtsbijstand”.
In de commentaren van Amnesty International over het vierde periodieke rapport van de Spaanse regering aan het Comité van Mensenrechten wordt gesteld dat “het rapport van de Spaanse regering verklaart dat in bepaalde gevallen die onder deze (anti-terroristische) wetgeving vallen een piketadvocaat toegewezen zal worden. De advocaat kan zijn cliënt niet onder vier ogen spreken over de werkwijze die de advocaat denkt te gaan volgen. Echter het laat achterwege twee net zo belangrijke punten te vermelden, namelijk: de advocaat kan evenmin met zijn cliënt overleggen voordat deze een verklaring aflegt en de advocaat is verplicht om tijdens het afnemen van de verklaring te zwijgen”.

3. Controle door onafhankelijke deskundigen

TAT – “Teneinde gedurende de hechtenis onweerlegbaar de fysieke en mentale integriteit van elke verdachte te verzekeren, menen wij dat de mogelijkheid moet worden geboden om de verdachte door één of meerdere zelfgekozen medische deskundigen te laten onderzoeken om de fysieke en psychische toestand van de verdachte vast te stellen.”

Het Europees Comité voor de Preventie van Marteling adviseert dat “een persoon gearresteerd door de politie vanwege een misdrijf omschreven in Artikel 520-bis van het [Spaanse] Wetboek van Strafvordering door een forensische arts onderzocht zou moeten worden aan het begin en aan het einde van de hechtenis in elk van verschillende plaatsen waar hij of zij heeft vastgezeten”. Het adviseert eveneens dat “de arrestant die bij de politie in eenzame opsluiting zit, door een arts onderzocht wordt. In het geval de arrestant dit wenst, kan hij of zij ook nog een arts uit een van tevoren samengestelde lijst van de betreffende beroepsgroep kiezen”.
“Alle medische onderzoeken op arrestanten dienen uitgevoerd te worden zonder dat er agenten van politie of Guardia Civil bij aanwezig zijn. De resultaten van alle medische onderzoeken, plus de relevante verklaringen van de gevangenen en de conclusies van de arts dienen officieel door de arts verzameld te worden in een verklaring waar de arrestant toegang toe heeft”.

Amnesty International kaart de “inadequate methodes van de medische rapporten over de fysieke en psychologische gesteldheid van de arrestanten” aan.

4. Gewenstheid hoger beroepmogelijkheid

TAT – Eist “het recht van de verdachten om te verschijnen voor gewone rechtbanken in plaats van voor het Spaans Hooggerechtshof dat geen rekening houdt met de voortdurende klachten inzake onmenselijke behandelingen, maar dat wel verklaringen aanvaardt die werden afgelegd onder foltering. Dit betekent dat de tijdelijke maatregelen in de Organieke Wet 4/1988 van 25 mei ter hervorming van de Strafrechtspleging worden afgeschaft en dat het basisprincipe van de territoriale bevoegdheid wordt erkend, met name dat een gewone rechter bevoegd is voor deze zaken.”

Het Comité voor Mensenrechten (CCPR/C/79/bijl.61) uit zijn zorgen “over de constante handhaving van een speciale wetgeving die het mogelijk maakt dat verdachten van het toebehoren aan gewapende groepen of de collaboratie met hen, […] berecht worden door het Nationaal Gerechtshof zonder de mogelijkheid in hoger beroep te gaan”.
“Er wordt met klem op aangedrongen dat de staat de mogelijkheden schept om in hoger beroep te gaan bij fouten van het Nationaal Gerechtshof om aan de voorgeschreven vereisten van paragraaf 5 uit artikel 14 van het Pact te voldoen”.

5. Vergewissen van fysieke en psychische integriteit

TAT – Eist “de feitelijke toepassing van de Habeas Corpus*, met name dat de rechter op elk moment de verantwoordelijkheid neemt voor de toestand waarin de verdachte zich bevindt. Afschaffing van de tweede paragraaf van Artikel 2 van de Organieke wet 6/1984 van de Habeas Corpus. Deze paragraaf laat de toepassing van de Habeas Corpus over aan de Centrale Onderzoeksrechter van het Hooggerechtshof, die de arrestatie en het in afzondering zetten van de verdachte heeft bevolen.”

Het Europees Comité voor de Preventie van Marteling herinnert eraan dat “het wenselijk zou zijn als de rechters vaker het rechtsmiddel van artikel 520. bis paragraaf 3 van het Wetboek van Strafvordering zouden gebruiken. En met name dat ze op bezoek dienen te gaan bij personen die vastzitten voor misdrijven die in dit wetsartikel opgesomd worden”.
In de commentaren van Amnesty International over het vierde periodieke rapport van de Spaanse regering aan het Comité voor Mensenrechten wordt gewezen op “de macht van de rechters om zich persoonlijk of middels gedelegeerden te vergewissen van de situatie van gevangenen danwel Habeas Corpus op naam van de arrestant te behandelen”. Ze verzekeren dat “men rekening zou moeten houden met het feit dat de rechter zich niet persoonlijk vergewist van de situatie van de arrestanten voordat zij voorgeleid worden”. En “dat het bijna onmogelijk is dat een verzoek tot Habeas Corpus effectief wordt door de korte tijd waarin die tot stand komt”.

6. (On)toelaatbaarheid van de tijdens marteling verkregen verklaringen

TAT – Eist “de ongeldigheidsverklaring van de verhoren in politiebureaus in het geval er enig vermoeden is van het niet-respecteren van de integriteit van de verdachte. In diezelfde zin menen we dat de gerechtelijke onderzoeken die geopend worden als verdachten verklaren gefolterd te zijn, gebundeld moeten worden met de onderzoeken die de aanhouding en de beschuldiging van de verdachte zouden moeten rechtvaardigen.”

Het Europeese Comité voor de Preventie van Marteling uit in de rapportages aan de Spaanse regering en gedurende zijn periodieke bezoeken zijn bezorgheid over de “werkwijze van de rechtercommissarisen en de magistraten wanneer ze geconfronteerd worden met zelfbelastende verklaringen van de aangeklaagden als resultaat van marteling en andere vormen van mishandeling”.

Het Comité Tegen Marteling (A/48/44, par. 430-458) stelt dat de Spaanse justitie “de toelaatbaarheid van de tijdens marteling verkregen verklaringen, niet helemaal lijkt te verwerpen”. (A/53/44, par. 119-136) “De rechters sluiten niettemin uit dat ze via marteling of met dwang verkregen verklaringen als bewijs gebruiken tegen diegene die verklaard heeft. Dit besluit is conform met de in artikel 15 van de Conventie gemaakte afspraken. Maar de rechters gebruiken dezelfde verklaringen als basis om medeverdachten te beschuldigen”.

Het Comité voor Mensenrechten (CCPR/C/79/bijl.61) geeft aan dat “het Comité verontrust is over het feit dat bewijzen die onder dwang zijn verkregen niet systematisch afgewezen worden door de rechtbanken”.

7. Snel en grondig onderzoek naar aanklachten wegens marteling

TAT – Eist “reëel en effectief onderzoek door de rechters en rechtbanken naar de aanklachten die worden ingediend wegens foltering. Een onmiddelijke reactie vanaf het moment waarop de aanklacht wordt ingediend: het bevel tot de noodzakelijke medische onderzoeken om de gegrondheid van de klachten te onderzoeken. Bovendien is het noodzakelijk dat de beschuldigde agenten gedurende het onderzoek van actieve dienst worden ontheven.”

Voor het Europese Comité voor de Preventie van Marteling is het “belangrijk dat de beschuldigingen van marteling en andere vormen van mishandelingen snel onderzocht worden door de daartoe bevoegde autoriteiten. Het doel hiervan is om de beveiligingsambtenaren die bij deze praktijken betrokken zijn geweest voor de rechter te dagen”.
In alle rapporten over hun regelmatige bezoeken vraagt het Comité naar “informatie over de manier waarop onderzoeken naar aanklachten wegens marteling en mishandeling uitgevoerd worden. Hierbij hoort ook informatie over concrete details over de waarborgen die de objectiviteit en de onafhankelijkheid van deze onderzoeken verzekeren”.

Het Comité Tegen Marteling (A/48/44, par. 430-458) herhaalt zijn “bezorgdheid over de stijging van het aantal aanklachten wegens marteling en mishandelingen en over de vertragingen in de behandeling van deze aanklachten”.
In het rapport A/53/44 (par. 119-136) kaart het Comité aan dat “de informatie die het Comité heeft gekregen aanduidt dat de juridische behandeling van de klachten over marteling, zowel in de periode van vooronderzoek als ook tijdens de rechtszaak, vaak uitlopen. Dit is in strijd met de tijd die artikel 13 van de Conventie voorschrijft. Het Comité kent gevallen waarbij de uitspraak tot vijftien jaar na de gebeurtenissen plaats had”. Het adviseert dat “de autoriteiten de nodige maatregelen treffen om de misstand die tijdens het uitgebreide onderzoek is geconstateerd, met betrekking tot de klachten over marteling en mishandelingen, te corrigeren”. Het Comité verzoekt dat “de ambtenaren of officieren van justitie, die de verantwoordelijkheid van openbare aanklagers hebben als vertegenwoordigers van de Spaanse staat en de samenleving, via alle voorhanden zijnde procedures, bij vaststelling van marteling op een effectieve sanctie, met voorbeeldfunctie, aandringen zonder deze verantwoordelijkheid enkel aan de direct en persoonlijk betroffenen over te laten”. “Het Comité verzoekt de Spaanse autoriteiten om een procedure in werking te stellen waardoor alle gevallen van marteling of mishandelingen waarvan ze te weten komen onderzocht worden, ook al dienen de slachtoffers geen officiële aanklacht in”.

Het Comité voor Mensenrechten (CCPR/C/79/bijl.61) “adviseert de Spaanse staat om transparante en rechtvaardige procedures in te stellen voor de uitvoering van onafhankelijke onderzoeken met betrekking tot de aanklachten wegens mishandeling en marteling, die door de beveiligingsagenten zijn gepleegd. Verder spoort het aan om de ambtenaren die schuldig zijn verklaard wegens dergelijke activiteiten, te berechten en passend te straffen”.

Amnesty International kaart aan dat “de vergroting van de omvang van de verboden en de verlening van de straffen op zich niet genoeg zijn om de marteling en mishandeling significant te verminderen”.

8. Vastlegging op video van verhoren op politiebureaus

TAT – Eist dat “de politielokalen uitgerust worden met videocamera’s die – met inachtneming van de intieme ruimten van de verdachte – opnamen maken van het verloop van de aanhouding, van elke keer dat de verdachte de cel verlaat of betreedt, van de verhoren, etc. “

Het Europeese Comité voor de Preventie van Marteling vraagt om “de uitgave van een gedragscode voor het uitvoeren van verhoren [...]. De Code zou erin moeten voorzien dat er systematisch opgenomen wordt op elk moment dat de arrestant verhoord wordt”. “De mogelijkheid om een elektronisch opnamesysteem met de passende garanties tijdens de verhoren te introduceren, zou onderzocht moeten worden”.
“Dat de mogelijkheid uitgezocht wordt om een simpel en gedetailleerd registratiesysteem van de verhoren te ontwikkelen, die alle aspecten van de hechtenis van de aangehouden persoon en alle handelingen eromheen omvat”.

De Speciale Rapporteur van de VN voor de kwestie van martelen (E/CN.4/1998/38) “adviseert dat de regering serieus de mogelijkheid bestudeert om een video-opnamesysteem bij de verhoren te introduceren”.

Amnesty International constateert de “praktijk dat agenten arrestanten een kap opzetten of het zicht verhinderen om herkenning te voorkomen”. “Er is sprake van een toename van het aantal verklaringen waarin de personen die een aanklacht indienen wegens mishandeling, niet in staat zijn om de agressoren te identificeren”.
Wegens dit feit wordt gevraagd om “de invoering van een systeem voor de opname van verhoren op video goed te bestuderen”.

9. Einde aan de straffeloosheid

TAT – Eist dat er “een einde komt aan de straffeloosheid van de ambtenaren die veroordeeld werden voor foltering. Momenteel worden deze ambtenaren niet alleen niet uit hun functie verwijderd, in een aantal gevallen werden ze bevorderd tot verantwoordelijke functies die hoger zijn dan degene die ze bekleedden tijdens het plegen de aangeklaagde feiten. Bovendien heeft de regering voorheen gratie verleend aan ambtenaren, door middel van beslissingen van de Ministerraad. Dit alles zet de politiediensten aan tot het continueren van de folterpraktijken.”

Het Comité Tegen Marteling (A/48/44, par. 430-458) herhaalt haar bezorgheid “ over de ogenschijnlijke straffeloosheid die verschillende folteraars genieten”.
Nog nadrukkelijker stelt het Comité in het document A/53/44 (par. 119-136) aan de kaak dat “uitgesproken vonnissen tegen ambtenaren beschuldigd van marteling, vaak straffen opleggen die geen effectieve tijd in de gevangenis inhouden. De vonnissen lijken toegeeflijkheid te laten zien, die de afschrikfunctie en de voorbeeldsfunctie van de straf nietig maakt, die nu juist de effectieve uitbanning van marteling tot gevolg zou moeten hebben”.

Het Comité voor Mensenrechten (CCPR/C/79/bijl. 61) “maakt zich zorgen over vele rapporten die het heeft ontvangen over mishandeling en marteling van verdachten van terroristische acties door beveiligingspersoneel. In dit opzicht stelt het met ongerustheid vast dat de autoriteiten niet altijd systematisch onderzoek verrichten en dat, wanneer de leden van deze veiligheidsdiensten schuldig verklaard worden van zulke activiteiten en veroordeeld tot gevangenisstraffen, zij vaak kwijtschelding van straf krijgen, snel vrijgelaten worden of simpelweg de straf niet hoeven uit te zitten. Verder worden de daders van zulke handelingen zelden voor lange tijd het uitoefenen van hun werk verboden”.

Amnesty International kaart aan dat “zij al jaren met bezorgheid het geregeld voorkomen van kwijtschelding van straf voor politieagenten vaststelt, die waren veroordeeld voor zware misdrijven van marteling,”. Na de juridische handelswijze bij aanklachten wegens martelingen te hebben onderzocht, vat zij deze omstandigheden als volgt samen: “het voortduren van het beleid van begenadiging en beloning, waarmee de veroordeelde agenten in feite straffeloosheid genieten”.


noten:

  1. Incomunicado-hechtenis - Gevangenschap waarbij de gedetineerde alle contact met de buitenwereld (inclusief advocaat, arts en familieleden) wordt onthouden. Dergelijke detentie is in strijd met het VN Verdrag (BuPo), waarin het recht op communicatie met een advocaat naar keuze is vastgelegd. Incomunicado- hechtenis is opgenomen in de anti-terrorisme wetgeving in Spanje. Een tijdsspanne van in eerste instantie 72 uur, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens 48 uur, waarbinnen een arrestant vastgehouden kan worden, voordat hij of zij wordt voorgeleid aan de rechtercommissaris.

  2. TAT - Torturaren Aurkako Taldea, Baskische antifolter organisatie

  3. Habeas Corpus - Een bepaling die in 1679 werd vastgelegd als een procedure voor controle op onwettige gevangenhouding. Zij houdt in dat gevangenschap moet worden erkend en een gevangene moet worden voorgeleid bij een rechter. Internationaal is het recht vastgelegd in o.m. het VN Verdrag (BuPo) ‘Habeas corpus’ is een niet-opschortbaar recht en kan dus ook in een noodtoestand niet worden opgeheven. Zo kunnen praktijken van incomunicado-detentie, verdwijningen enz. beter worden bestreden.