Juridische chronologie

Sinds Juanra’s arrestatie in januari 2001 is er veel, en vaak tegenstrijdige informatie over zijn zaak naar voren gekomen. Om mensen een indruk te geven hoe het OM en de Nederlandse rechtbank met dit soort gevoelige zaken omgaan een samenvatting:

27 december 2001:
De Nederlandse politie krijgt van de Inlichtingendienst in Madrid een verzoek tot observatie van Juanra. Juanra zou in Nederland bezig zijn met het opzetten van een infrastructuur voor ETA-leden. Aan het onderzoek naar dit zware delict wordt direct prioriteit gegeven. Een Nederlands observatieteam volgt twee vrienden van Juanra die samen met Juanra’s zoon op bezoek komen. Juanra wordt gelokaliseerd, goed in de gaten gehouden en er is contact met Spanje hierover.

31 december. 2001:
Een Internationaal Aanhoudingsbevel voor Juanra komt in Nederland aan. Het is afkomstig van de Centrale Rechtbank van instructie no5 in Madrid. Het behelst onderzoek naar medewerkers en leden van het GORBEA commando van de ETA. Spanje heeft het over een verklaring van García Jodrá die verklaard heeft dat Juanra twee keer via iemand anders inlichtingen verschaft heeft over extreem rechtse doelwitten, en aanvankelijk akkoord zou zijn gegaan contactpersoon voor de ETA te zijn maar daar later van af zag. Verder heeft de Spaanse politie bij een inval in een door de ETA gehuurde woning in Barcelona de voornaam, achternaam en adres van de oprichter van de extreemrechtse organisatie CEDADE, en nog wat ‘niet nader genoemde’ informatie over dezelfde extreemrechtse kringen gevonden. Van het opzetten van een infrastructuur in Nederland voor ETA-leden is plotseling geen sprake meer. De aanklacht tegen Juanra is nu samenwerking met een gewapende bende.

16 januari 2002:
Juanra wordt door een arrestatie-eenheid gearresteerd in een winkel aan de Nieuwezijdsvoorburgwal in Amsterdam. Juanra verklaart te weten waarom hij is opgepakt maar besluit verder niets te verklaren.

17 januari 2002 2:30u:
Een arrestatieteam doet een inval op het logeeradres van Juanra in het pand Vrankrijk in Amsterdam en neemt wat papieren en een telefoon in beslag. Juanra wordt overgebracht naar de Extra Beveiligde Inrichting in Vught en in isolatie geplaatst.

5 februari 2002:
Het verzoek tot uitlevering van Juanra aan Spanje komt binnen. Dit uitleveringsverzoek is afkomstig van de Spaanse onderzoeksrechter Baltazar Garzon. Het verzoek is vrijwel woordelijk gelijk aan het aanhoudingsverzoek. Echter met een belangrijk verschil: opeens, zonder ook maar een nieuw feit aan te dragen, is de beschuldiging veranderd van collaboratie naar “behoren tot de organisatie ETA en samenzwering voor het plegen van moord”. In slechts twee weken, zonder dat er ook maar een letter aan de eerdere tekst veranderd is, kan de beschuldiging blijkbaar enorm opgekrikt worden. Een sterk staaltje inflatie, blijkbaar met als gedachte “als de beschuldiging maar ernstig genoeg is, zal hij wel serieus genomen worden”.
De letterlijke tekst van de “feiten” luidt als volgt: “Juan Ramón Rodríguez Fernández maakte deel uit van het door hen zelf genaamde ‘GORBEA commando’ van de terroristische organisatie ETA, welke tegen het leven, integriteit en eigendommen van personen aanslagen pleegde in de provincies Barcelona en Gerona tussen de maanden mei en juli 2001. Binnen genoemde terroristische groepering verschafte hij, via M.B.B., eveneens lid van de groepering, informatie over doelen van de terroristische organisatie. In concreto verschafte hij gegevens over de stichter van de organisatie CEDADE om een aanslag tegen zijn leven te plegen. De door Juan Ramón Rodríguez Fernández verschafte en gecontroleerde gegevens werden op schrift gevonden in de woning die door leden van het commando gebruikt werd in Barcelona. Bovendien voerde Juanra werkzaamheden uit als contactpersoon met de directie van de terroristische organisatie ETA buiten Spanje.”
De feiten in het uitleveringsverzoek worden niet verder onderbouwd. Het enige wat vermeld wordt, is dat de aantijging over de CEDADE berust op de verklaring van Garcia Jodrá, die in Spanje in de gevangenis zit.
Uit de informatie die we zelf uit Spanje halen blijkt dat Jodrá ook verklaarde dat Juanra weigerde om contactpersoon voor de ETA te zijn. Deze opmerking wordt blijkbaar door Spanje niet zo serieus genomen als de rest van de verklaring. Garcia Jodrá legde de verklaring af tijdens de beruchte eerste 5 dagen van zijn arrestatie. In deze periode, ook wel „incomunicado“, genoemd worden politieke gevangenen in Spanje afgesneden van alle contact met de buitenwereld, inclusief arts en advocaat. Volgens Jodrá, en zijn arts, werd hij in deze periode gemarteld. Verder blijkt dat Jodrá zijn verklaring bij het eerste contact met een rechter en advocaat introk en een aanklacht indiende wegens marteling.

8 maart 2002:
Liane Ang, de Nederlandse Officier van Justitie in deze zaak, besluit via Eurojust vragen te stellen aan haar Spaanse collega Enrique Molina. De antwoorden roepen echter meer vragen op. Molina spreekt de informatie van Garzon tegen. Juanra zou niet tussen mei en juli 2001 actief zijn geweest voor het commando maar nu sinds begin 1997 lid zijn van de Gorbea cel met als taak het verzamelen van informatie over toekomstige doelwitten van ETA cellen. De GORBEA cel zou verantwoordelijk zijn voor diverse aanslagen met explosieven en het vermoorden van vier mensen. Verder heeft Juanra GEEN informatie geleverd over extreemrechtse groepen; „De doelen van GORBEA waren leden van PARTIDO POPULAR en PARTIDO SOCIALISTA. Ondanks dat Juanra links had met krakersgroepen en hij daarom logischerwijs vanuit ideologische gronden geconfronteerd werd met extreemrechts, is er geen bewijs dat hij acties tegen hen ondernam.” Juanra heeft nu toch ook NIET als contact persoon gefunctioneerd met de ETA leiding in het buitenland: “Gezien de structuur van ETA is het onmogelijk dat Juanra als contactpersoon met de directie van ETA buiten Spanje fungeerde.”

18 april 2002:
Molina antwoordt op verdere vragen van Liane Ang. Juanra had een hiërarchische verhouding met Garcia Jodrá, hij verzamelde gegevens over doelwitten van ETA met de intentie daar een aanslag op te plegen en die dateren vanaf halverwege de maand mei 2001, dus nu niet meer vanaf begin 1997.
Omdat Juanra geen informatie over extreemrechtse groepen heeft geleverd wordt CEDADE nu een ondernemersorganisatie genoemd waarvan de voorzitter banden heeft met de Partido Popular. Om CEDADE een ondernemersorganisatie te noemen is wel een heel onschuldige typering van deze organisatie. De Círculo Español de Amigos de Europa, oftewel CEDADE, staat namelijk bekend als uitgever van een nationaal-socialistisch en revisionistisch tijdschrift en het organiseren van Franco-herdenkingen. Ze neemt daarnaast naar Spanje gevluchte nationaal-socialisten onder haar hoede, zowel de generatie die vluchtte na de Tweede Wereldoorlog als latere generaties. De organisatie is via de Boekhandel Europa een centraal punt in een internationaal netwerk voor verspreiding en publicatie van nazi-propaganda en revisionistische literatuur. De banden die deze organisatie volgens het Spaanse OM zou hebben met de regerende Partido Popular verbazen dan ook velen.
Verder verklaart Spanje dat Juanra nu ook informatie uitgewerkt heeft over gemeentelijke vertegenwoordigers van de PARTIDO POPULAR in Catalonië en leden van groeperingen die contacten onderhouden met extreemrechts, maar dat deze informatie door het commando werd verworpen omdat zij “weinig consistent en van gering belang” was.
Juanra was volgens deze brief nu geen contactpersoon met de ETA-leiding in het buitenland meer, maar koerier tussen de operationele leden van het commando in Barcelona en Frankrijk. In de brief wordt ook duidelijk gemaakt dat het verzoek tot observatie van 27 december gebaseerd was op een leugen: ”Gezien de structuur van ETA is het onmogelijk dat Juanra getracht heeft een ETA commando op te richten in het buitenland.” De eerder genoemde aanslagen van het commando zouden zijn gepleegd tussen 21 september 2000 en 11 januari 2001 maar de door Juanra uitgewerkte gegevens zouden niet geresulteerd hebben in moord op enig persoon omdat het commando voordien werd opgerold. Verder schrijft Molina over de marteling van Jodrá het volgende: “Het is de gebruikelijke praktijk dat gevangen genomen leden van ETA klagen over marteling, dat staat in hun handboek. De consistentie van deze klachten is dusdanig dat die geen enkele kans maken. Ook de aanklacht van Garcia Jodrá viel daaronder, er is dus niemand als verdachte aangemerkt of veroordeeld voor deze valse beschuldigingen.” Dit laatste is aantoonbaar onjuist. Jodrá’s aanklacht is nog in behandeling. Ook weten we in het bezit te komen van de officiële aangifte van Jodrá’s marteling. Hij zou door de politie constant zijn geslagen. Ook probeerde men hem te laten stikken door een plasic zak over zijn hoofd te trekken.
Inmiddels hebben we de volledige verklaring en inbeschuldigingstelling van Jodrá uit Spanje laten overkomen. Hierin wordt vastgesteld dat het Gorbea-commando pas in maart 2001 is opgericht. De eerder genoemde aanslagen blijken te zijn gepleegd tussen 21 september 2000 en 11 januari 2001 en dus niet door het GORBEA commando. Interessant is ook de nauwkeurige omschrijving van de taken van de leden van dit commando. Juanra wordt hier niet een keer in genoemd.

31 Mei 2002:
Molina antwoordt op verdere vragen van Liane Ang. Omdat nu wel erg onduidelijk is geworden waar Juanra van beschuldigd wordt, verklaart Molina dat “In ieder geval de verdenking tegen Juanra van kracht is zoals die wordt verwoord in het uitleveringsverzoek.” Al het later genoemde moet blijkbaar vergeten worden. Verder wordt nog eens gevraagd hoe men nu op die extreemrechtse groepen kwam als dat later ontkend wordt. Molina verklaart: “De ETA heeft duidelijke doelwitten, onder die doelwitten vallen de ultrarechtse groeperingen niet. Juanra had vanwege de radicale kringen waarin hij activiteiten ontwikkelde, gegevens betreffende personen die waren gelieerd aan extreemrechtse groeperingen. Hij stelde voor aan de verantwoordelijke persoon van het operationele commando om nadere gegevens te verzamelen omtrent de gewoontes van die personen en die nader te onderzoeken. Echter, de verantwoordelijke persoon van het commando verwierp zijn voorstel en die informatie werd niet verder uitgewerkt, terwijl de gegevens die door Juanra waren aangebracht terzijde werden gelegd, vanwege het geringe belang en de inconsistentie ervan.”
Verder verklaart het Spaanse OM dat het hun niet ter kennis is gekomen dat Juanra contactpersoon zou zijn voor de leiders van ETA in het buitenland zoals ze eerder verklaarde. Dit zou komen omdat het commando “GORBEA” werd ontmanteld en de leden ervan werden aangehouden.
Verder speculeert het Spaanse OM dat Juanra de persoon geweest kan zijn die door Jodrá was uitgekozen als geschikte persoon voor die taken vanwege zijn kennis van het autonome deelgebied Catalonië, en in concreto de provincie Gerona bij de grens met Frankrijk. Dit alles vanwege zijn artistieke bezigheden als zanger van de radicale band “GOLPE” waardoor hij heel gemakkelijk op en neer kon reizen tussen Spanje en Frankrijk zonder argwaan te wekken en hij zowel op nationaal als Europees niveau over verschillende contacten in muzikale en alternatieve kringen beschikte.
Nog steeds weigerde Spanje de aanklacht wegens marteling van Jodrá op te sturen, dit keer omdat die kwijt zou zijn. “Het is voor de centrale rechtbank van instructie niet mogelijk stukken te achterhalen van de aanklacht wegens marteling van Jodrá, aangezien het onderzoek ervan toekomt aan een van de 56 rechtbanken van instructie te Madrid.” Op de vraag hoe het komt dat Juanra geen enkele keer voorkomt op de lijst van medewerkers van het commando die na de verklaring van Jodrá is vastgesteld, vermeldt hij dat slechts de mensen die er niet vandoor wisten te gaan op deze lijst voorkomen. Een twijfelachtige verklaring, omdat hier voor het eerst geïmpliceerd wordt dat M.M.B, die wel op deze lijst staat, inmiddels vastzit in Spanje terwijl ze volgens de website van de Spaanse politie nog steeds gezocht wordt.

25 juni 2002:
Tijdens het uitleveringsproces kwam de president van de rechtbank Blekxtoon niet veel verder dan het samenvatten van de correspondentie zoals die in de maanden daaraan voorafgaand tussen Spanje en Nederland was verlopen. Na meerdere malen benadrukt te hebben dat hij de informatie uit Spanje confuus en weinig verhelderend vond, kondigde hij aan dat hij de zitting weer zou verdagen naar 17 augustus. Dit omdat hij gezien de weinig eenduidige berichtgeving vanuit Spanje, de papieren wilde zien die de Spaanse politie in de ETA-woning in Barcelona zou hebben aangetroffen en die toegeschreven worden aan Juanra. Tevens wenst hij definitief uitsluitsel over de status van de aanklacht die García Jodrá indiende tegen de Spaanse Guardia Civil. De Spaanse autoriteiten krijgen van Blekxtoon een uiterste termijn, voorwelke de gevraagde informatie overhandigd dient te zijn. Zo niet, of als de informatie te mager is, dan zal de rechtbank het uitleveringsverzoek niet ontvankelijk verklaren.

26 juni 2002:
Juanra komt op borgtocht vrij na het betalen van 20.000 euro en het inleveren van zijn Spaanse nationale identiteitskaart en zijn rijbewijs.

9 augustus 2002:
De reactie op vragen van Blekxtoon komt binnen. Opvallend is dat deze beantwoord worden door Garzon zelf en niet langer door Molina. Net als Molina meldt hij dat de enige beschikkingen die in aanmerking genomen dienen te worden het bevel tot arrestatie van 31-12-2001 en het verzoek tot uitlevering van 17-1-2002 zijn. Alle correspondentie die tussendoor heeft plaatsgevonden dient niet meegenomen te worden in het beslissingsproces. Garzon laat weten niet gecharmeerd te zijn van de Nederlandse bemoeienis en verzekert de rechter dat de aanklachten tegen Juanra in Spanje zorgvuldig overwogen zullen worden. GARZON: “Met alle respect naar het verzoekende gerechtshof toe, is de helderheid van de feiten duidelijk en volgens de beschrijving worden zij gekenmerkt als delict van medewerking aan een terroristische organisatie.” Verder stuurt hij nog een flink pak documenten mee waaronder een tekst waarop de vingerafdrukken van zowel Juanra als die van Jodrá zouden staan. Op het A4’tje staan 2 biografieën, een van Jorge Morta - de oprichter van CEDADE - en een van Jordi Morillas, een actieve militante nazi. Opvallend is dat de vingerafdrukken op het papier zijn ontdekt op 1 juli 2002, dus pas nadat Juanra op borgtocht in Nederland is vrijgelaten. Kennelijk is men in Spanje pas na zijn vrijlating, flink haar best gaan doen om overtuigend materiaal te vinden.
In het pakket zit verder nog een verklaring dat het gerechtelijk vooronderzoek naar de aanklacht wegens marteling van Jodrá gevonden is en nog in behandeling zou zijn. Dat Molina eerder verklaarde dat deze aanklacht niet in behandeling zou zijn genomen wordt hiermee ontkend. Verder in het pakket nog vier dagrapporten van de gevangenisartsen die verklaren dat Jodrá tijdens zijn ‘incomunicado’-detentie in staat was een verklaring af te leggen, een medisch onderzoek weigerde en verklaarde dat hij niet was mishandeld. Verder een gedeelte van de verklaring van Jodrá: “...een jongen met de alias MARC die hem twee informatieverslagen verschafte voor het plegen van aanslagen...” en een vonnis van 17 juli 2002 waarin o.a. Jodrá veroordeeld wordt voor een (ETA) moord in november 2000.

17 september 2002: Het proces
Iedereen was erg verbaasd dat rechter Blekxtoon, die de zaak tot nu toe zeer kritisch had bekeken, in verband met ziekte van de zaak was gehaald en was vervangen door mr. E.D. Bonga-Sigmond. Mevrouw Bonga-Sigmond reageerde woedend op de vraag van de verdediging of een halve dag voorbereiding wel genoeg was voor zo’n gecompliceerde zaak. In ieder geval was het meteen duidelijk dat de sfeer in de rechtbank een totaal andere was dan die tijdens eerdere zittingen.
Juanra verklaart tijdens dit proces dat hij onschuldig is en dat hij het papier met zijn vingerafdrukken nog nooit gezien heeft en geen idee heeft hoe zijn afdrukken op dit papier terecht zijn gekomen. Verder doet hij een poging te raden hoe hij in dit alles betrokken is geraakt. “Aangezien in de verklaring van Jodrá steeds sprake is van iemand met de bijnaam Marc zou het kunnen dat de Guardia Civil tijdens Jodrá’s verhoor hem een foto heeft voorgehouden waarop Jodrá Juanra herkende als de zanger van de band KOP.” Verder verklaart hij een relatie te hebben gehad met M.M.B.
Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door Liane Ang concludeert uit alle informatie dat uitlevering toelaatbaar is omdat volgens haar:
* in het laatste ontvangen bericht uit Spanje wordt verwezen slechts te kijken naar het uitleveringsverzoek en arrestatiebevel. Het zou dan zeer duidelijk zijn waarvoor Juanra wordt gezocht. Namelijk het in de periode vanaf mei 2001 tot en met 24 augustus 2001 in de provincies Barcelona en Gerona verschaffen van inlichtingen over doelwitten van de terroristische organisatie (commando Gorbea) en het verrichten van werkzaamheden als contactpersoon met de terroristische organisatie ETA.
* een inhoudelijk oordeel over het bewijs en vermoeden van schuld in de procedure van uitlevering niet thuis hoort.
* aan de onnauwkeurigheden van het Spaanse OM in het kader van de uitlevering geen consequenties verbonden horen te worden.
* een onschuldverweer niet mogelijk is omdat strafbare feiten die op afstand en over langere periode gepleegd worden zich niet lenen voor een dergelijk verweer.
* het verweer dat Jodrá zou zijn gemarteld en daarmee het bewijs tegen Juanra onrechtmatig verkregen zou zijn niet thuis hoort bij de uitleveringsrechter. Verweren met betrekking tot de rechtmatigheid van bewijs horen thuis bij de rechterlijke autoriteiten van het verzoekende land.
* het niet aannemelijk is gemaakt dat Jodrá is gemarteld.
* verklaringen van Amnesty International en de Verenigde Naties (die door de verdediging naar voren geschoven werden) een signalerende rol hebben maar niet bepalend zijn voor de beoordeling van de politie en justitie in Spanje. Deze beoordeling hoort plaats te vinden bij de Minister.
* de minister hierover niet geadviseerd hoeft te worden omdat in het arrestatiebevel staat dat de voorlopige hechtenis wordt bepaald “met onbeperkt contact met de buitenwereld” en dat van een ‘incomunicado’ detentie, waarin volgens de rapporten het vaakst martelingen plaats blijken te vinden, dus geen sprake kan zijn.

Verder vordert Ang dat Juanra weer in detentie genomen wordt.
De rechtbank beslist echter dat Juanra tot aan de uitspraak van de minister in vrijheid mag blijven.

25 september 2002:
Het OM spant een kort geding aan tegen de borgstelling van Juanra en vordert dat Juanra weer in detentie genomen wordt.

1 oktober 2002:
Uitspraak van de rechtbank met als voorzitter mr. E.D. Bonga-Sigmond
Volgens de rechtbank is de aanklacht zeer duidelijk: “Deelname aan het Gorbea commando van de ETA dat is opgericht in de maanden maart tot juni 2001 en in december 2001 werd ontmanteld. Juanra verschafte via een ander lid van de ETA, M.B.B., welke in deze zaak gevangen zit, informatie over mogelijke doelwitten waarop de ETA aanslagen kan plegen. Juanra verschafte informatie waarmee later de voorzitter van de rechtse organisatie CEDADE vermoord werd en voerde werkzaamheden uit als contactpersoon met de ETA.”
Verder concludeert ze dat:
* Er nooit een aanslag tegen de voorzitter van CEDADE heeft plaatsg evonden.
* De beschuldiging van het zijn van contactpersoon wordt afgewezen omdat het Spaanse OM zichzelf tegenspreekt.
* Er sprake is van een vergelijkbare strafbaarheid in Nederland namelijk: medeplichtigheid aan voorbereiding van het medeplegen van moord.
* Het verweer dat Jodrá zou zijn gemarteld en daarmee het bewijs tegen Juanra onrechtmatig verkregen zou zijn wordt verworpen omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel eist dat dit soort klachten door het verzoekende land behandeld moeten worden.
* Juanra niet duidelijk heeft aan kunnen tonen dat hij onschuldig is.
* Het verweer dat een mogelijke schending van art 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens alsmede art 3 van het antifolterverdrag een uitlevering in de weg staan wordt verworpen omdat dit niet de taak is van de uitleveringsrechter maar van de minister.

De rechtbank maakt vervolgens nog de luchtige inschatting dat Juanra niet gemarteld zal worden omdat uit de stukken blijkt dat dit vaak plaats vind in de eerste vijf dagen isolatie en dat in het arrestatiebevel staat dat de voorlopige hechtenis wordt bepaald “met onbeperkt contact met de buitenwereld.” Desondanks wordt de minister van justitie geadviseerd aan Spanje garanties te vragen dat Juanra niet in (incomunicado) isolatiedetentie geplaatst wordt.
Waar in het begin van het proces nog sprake was van een kritische houding ten opzichte van de informatie uit Spanje en de mensenrechtensituatie aldaar, heeft dit nu plaats gemaakt voor het afschuiven van verantwoordelijkheden en het verstoppen achter de Europese regeltjes. Er is duidelijk gekozen om de beperkte ruimte die een Nederlandse uitleveringsrechter in Europa nog heeft niet te gebruiken. Geen enkel van de hierboven genoemde tegenstrijdigheden kunnen nu nog in het inmiddels ingestelde cassatieberoep aan bod komen. Het Europese uitleveringsrecht zit inmiddels zo dichtgetimmerd dat dit ontwijkend gedrag volledig gelegitimeerd is. Er staan blijkbaar belangrijkere dingen op het spel.

23 Oktober 2002:
Hoger beroep van het OM tegen Juanra’s borgtocht. Juanra verliest en zit sindsdien in de gevangenis in Vught.

5 November 2002:
In een beroep tegen Juanra’s detentie bieden Juanra’s supporters de rechtbank een verhoging van de borg aan van 43.500 euro. Het verzoek wordt afgewezen omdat zijn eventuele vlucht de verhouding tussen Nederland en Spanje zou schaden.

4 Februari 2003:
Uitspraak in Juanra’s cassatieberoep zou vandaag zijn maar blijkt uitgesteld tot begin maart daarna is het aan de minister van justitie om al dan niet het advies van de rechtbank over te nemen.